De verbeelding van een traditioneel vissersdorp
 
Een noodkreet
Een dorp wordt prijsgegeven! Een dorp in Nederland, zooals er maar één staat. Een dorp, welks faam de wereld rond ging, zóó, dat Holland er mee werd vereenzelvigd en een Amerikaan niet beter weet, of in Amsterdam loopt men op klompen en draagt men de karpoets en de wijde pofbroek van de mannen uit Volendam. (Thomas, 1938: 9)

Aan het woord is de journalist Fred Thomas die zich zorgen maakt over het verdwijnen van de Volendammer cultuur door de afsluiting van de Zuiderzee. In 1938, zes jaar na de voltooiing van de afsluitdijk, schrijft hij in opdracht van het Nationale Comité ‘Redt Volendam’ een boekwerkje dat doordrongen is van nostalgie. Thomas noemt Volendam een fleurig, fris vissersdorp met een stoer en trouwhartig mensenslag. Deze wondere samenleving met gevoel voor schoonheid en traditie bloedt volgens hem leeg en vergaat in een treurspel dat alleen in Nederland kan worden opgevoerd (Thomas 1938: 10). De auteur spreekt van ‘het trouwe watervolk met zijn gulle, hartelijke koppen: prachtkerels en vrouwen in hun stemmigflatteerende kleedij’ (Thomas 1938: 11) en legt een directe link tussen de visserij en de Volendammer cultuur. ‘Voor het water en het visschen werd dit volk geboren, aan zijn eenheid van geloof, bedrijf en zeden ontleent het die wonderlijke saamhorigheid van gesloten levensgemeenschap’ (Thomas 1938: 12). Het is de Nederlandse natie die zich volgens hem moet inzetten voor het behoud van dit verdwijnende erfgoed.

Zij ook slechts weten en beseffen de volle tragiek van het lot, dat onze tijd Volendam heeft beschoren: te worden prijsgegeven aan de ontreddering, zonder dat een ernstige poging is of wordt aangewend om te behouden, wat hier in eeuwen als door een wonder bleef bewaard. Zij slaan zich voor het hoofd , wanneer zij bedenken, hoe een natie haar meest volkseigen cultuurbezit laat wegbrokkelen en vergaan, zonder een vinger te verroeren […] En de natie ziet toe, werkeloos. Zij weet niet, hoe rijk zij was en gedoogt, zonder protest, dat men haar besteelt, dat men haar ontneemt het beste wat zij bezat. (Thomas, 1938: 9-10)

Thomas heeft een uitgesproken mening over het cultuurbehoud van Volendam. De natie is verantwoordelijk en doet nagenoeg niets. De Volendammers lijken in zijn benadering passieve en willoze slachtoffers, die met lede ogen moeten toezien dat hun cultuur verdwijnt. Maar hoe willoos is een gemeenschap eigenlijk? De stellingname van Thomas komt voort uit zijn statische benadering van cultuur. Cultuur is echter een proces dat zijn eigen dialectiek kent. De visserij is dan wel nagenoeg verdwenen, dit houdt niet meteen in dat het dorp beroofd is van zijn cultuur en identiteit. Veranderingen vinden overal in de maatschappij plaats en elke gemeenschap heeft zijn strategieën om daar mee om te gaan. In dit deel bekijk ik hoe Volendam zijn culturele identiteit heeft ontwikkeld. De waardering voor het erfgoed, het opkomende toerisme en de beeldvorming van Volendam als traditioneel vissersplaatsje staan daarin centraal.

Stoere mannen op de dijk. Datum onbekend. Collectie Lau Sombroek

 

Volendam in beeld
De Fransman Henry Havard was één van de eerste buitenlanders die Volendam bezocht en hier in 1874 een verslag van schreef. Hij deed dit in een boek met de veelzeggende titel La Hollande Pittoresque, Voyage aux Villes Mortes du Zuiderzee. De schrijver maakte de tocht langs de vissersplaatsen in een gehuurde tjalk. Havard zocht het ongerepte en pittoreske in de dorpen en had interesse in de manier hoe de mensen in dit gebied leefden. Het werk werd een romantische beschrijving van de Hollandse dorpjes aan de Zuiderzee en hij attendeerde kunstenaars erop dat Volendam een paradijs was om het nog onbedorven leven te schilderen (1) Rond 1880 was Volendam moeilijk bereikbaar en een relatief geïsoleerde gemeenschap. Schilders werden hier door verschillende reisverslagen op gewezen en zij gingen op zoek naar het echte authentieke vissersleven in een dorp waar de tijd leek stil te hebben gestaan. (2) De bedrijvigheid, de paalwoningen, de smalle straatjes in het Doolhof en de botters en kwakken in de haven vormden een prachtig decor voor de schilders om het harde, maar ook zo romantische vissersleven vast te leggen.

De interesse voor het vissersdorp aan de Zuiderzee volgde op een tijd van veranderende denkbeelden in de academische kunstkringen rond 1830. De Jong (2001) spreekt bij deze ontwikkeling in Frankrijk van de ‘lof der eenvoud’. De nieuwe generatie schilders zocht haar inspiratie niet meer in historische, bijbelse en mythologische onderwerpen, maar in de eenvoud van het plattelandsleven. De Franse School van Barbizon stond hierin voorop en inspireerde weer de Nederlandse schilders die De Haagse School vormden. De Haagse School schilders legden eerst de ‘verdwijnende wereld’ vast in plaatsen als Scheveningen. Toen het traditionele vissersleven steeds meer verdreven werd door de badgasten en moderne havens zochten zij nieuwe, onbedorven plekken en vonden deze onder andere aan de Zuiderzee (De Jong 2001: 167-174). In Amerika vond een vergelijkbare ontwikkeling plaats die werd versterkt door het gevoel dat in bepaalde kringen leefde dat de Amerikaanse identiteit zijn herkomst had in Holland (Stott 1998). In de negentiende eeuw was er grote waardering voor de oude Hollandse meesters. Volgens Stott veranderden in de laatste kwart van de negentiende eeuw echter de doelen en ervaringen van de Amerikaanse kunstenaars in Nederland. De oude meesters bleven onder de aandacht, maar het hedendaagse Hollandse dagelijks leven werd belangrijker. In plaats van de gangbare één- of tweedaagse Grand Tour verbleven de kunstenaars nu vaak maanden in Nederland en keerden soms jaarlijks terug. De schilders vestigden zich niet meer in de steden, maar trokken naar kleine landelijke dorpen, ver weg van toeristen, treinrails en moderne invloeden. De interesse voor het ongerepte en traditionele leven had gevolgen voor de beeldvorming van de bezochte gebieden. Taal- en cultuurbarrières versterkten de tendens dat de schilders op hun vooroordelen en oppervlakkige impressies bleven vertrouwen. Elke kunstkolonie ontwikkelde dan wel zijn eigen stijl, maar produceerde daarbij de algemene en karakteristieke beelden die de Nederlandse schilderkunst en de Amerikaanse literatuur hen had geleerd te zien (Stott 1098: 43-44).

They often focused in the outer trappings of lace headdresses and wooden shoes, formulating a stereotypical and superficial Dutch image, even when painting portaits of specific people. Nowhere is this more evident than in the art produced at Volendam. (Stott 1998: 44)

Kermis Volendam. Willy Sluiter. Collectie Lau Sombroek

De trek van de schilders naar Volendam werd al vroeg gestimuleerd door het ondernemerschap van Leendert Spaander. In 1881 opende Spaander een hotel aan de dijk. Hij had zich ten doel gesteld dat Hotel Spaander een levendig centrum moest worden voor kunstenaars uit de hele wereld. De hotelier liet ateliers bij zijn hotel bouwen en stuurde ansichtkaarten naar kunstacademies in Berlijn, Düsseldorf, Karlsruhe, Londen, Parijs, Gent, Antwerpen en Brugge. Zelf ging hij met zijn dochters in klederdracht op promotietour om de aandacht op zijn hotel te vestigen. (3) Spaander boekte succes met zijn aanpak. Het hotel werd een ontmoetingsplaats voor kunstenaars uit vele landen. Nederlanders, Fransen, Duitsers, Engelsen, Hongaren, Japanners, Oostenrijkers en Amerikanen wisten het hotel te vinden. Zij werden verwelkomd door het schilderij van Carl Windels met de tekst ‘artist kom binne’. Spaander gaf hiermee duidelijk aan: vooral jullie zijn welkom. 
 
 

Cultureel erfgoed en musealisering
De Jong (2001) stelt dat het in de negentiende eeuw beginnende veranderingsproces, waarbij de betekenis van een bezienswaardigheid steeds meer toeneemt en zelfs hoofdbetekenis kan gaan worden, als een vorm van musealisering kan worden gezien. Het landschap en de oude binnensteden laten zich hierbij echter niet verplaatsen, maar worden ter plaatse gemusealiseerd. Dit in situ-behoud vormde de basis voor een  beschermingsoffensief dat rond 1900 zijn organisatorische vorm kreeg (De Jong 2001: 166). Het beschermingsoffensief en de musealisering van cultuur hangen nauw samen met het vijf voor twaalf idee dat bepaalde culturen aan het verdwijnen zijn en dat er gered moet worden wat er te redden valt. Dit sentiment was niet alleen te vinden onder volkskundigen, die de relicten van aloude culturen verzamelden, maar ook onder journalisten, lokale bevolking en bestuurders.

Al vóór 1900 werden er plannen gemaakt voor de afsluiting van de Zuiderzee. (4) Na de watersnoodramp van 1916 werd de noodzaak hiervan breed onderkend en in 1918 werd het plan tot afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee aangenomen in het parlement. Daarmee groeide ook het besef dat er met het verdwijnen van de Zuiderzeevisserij in Volendam een kostbaar stuk cultuur verloren zou gaan. De journalist Thomas spreekt van ‘liquidatie van verleden’, ‘een legioen van gedoemden’ en ‘vandalisme’ (Thomas 1938: 5,6 en 10). In zijn opvatting dat de Volendammer cultuur op het punt stond uit te sterven, stond hij zeker niet alleen. In Stille Krachten, een boek over de geschiedenis van Volendam, stelt de Volendammer amateur-historicus Jan Spaander: ‘Na de afsluiting in 1932 verandert mijn geboortedorp snel, verbijsterend snel. Ik word oud. Daarom moet dit werkje geschreven – nu’ (Spaander 1948: 6). Ook burgemeester Kolfschoten van Edam-Volendam maakte zich zorgen over de toekomst van zijn gemeente.

Mijn doel was, fabeltjes over de stichting van deze oude stad met zijn visscherswijk Volendam op historische gronden te weerleggen en allen, die dit lezen, op te wekken en uit te noodigen tot een bezoek, alvorens de ondernomen drooglegging der Zuiderzee een einde zal gemaakt hebben aan al het unieke en typische, dat nu nog kan worden aanschouwd. Leert eerst uw eigen land kennen! (Kolfschoten 1933: 27)

Thomas had forse kritiek op de houding van de Nederlandse overheid. De Zuiderzeesteunwet stelde niet veel voor en er was geen oog voor de visserscultuur met havens, touwslagers, taanders, viszouters en mandenmakers. ‘Onschatbaar is het verlies, dat in deze jaren wordt geleden aan land- en volkseigen schoonheid, aan nationaal cultuurbezit, dat tientallen landen ons zouden benijden’ (Thomas 1938: 10). Thomas heeft het hier over volkseigen en nationaal cultuurbezit. De Volendammer cultuur is het lokale niveau ontstegen en het behoud is van nationaal belang geworden. Het gaat hier om nationaal erfgoed dat gered dient te worden. De notie dat het met de Zuiderzeecultuur om cultureel erfgoed ging, dat voor het nageslacht behouden moest blijven, werd breed gedragen. H. Teding van Berkhout, directeur van ’s Lands Rijkskabinet te Amsterdam, zocht in 1926 bijvoorbeeld al contact met de burgemeester van Enkhuizen om tot de stichting van een Zuiderzeemuseum te komen in de Dromedaris. In 1934 werd hiertoe de stichting Zuiderzeemuseum opgericht, die echter nooit tot daden is gekomen (Walberg 1983: 5). Onder aansporing van S.J. Bouma (directeur van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem) werd het museum in 1948 uiteindelijk toch nog verwezenlijkt. Het zou dan nog vijfendertig jaar gaan duren voordat het buitenmuseum werd voltooid. In de uitgave van het Zuiderzeemuseum naar aanleiding van de officiële opening van dit buitenmuseum is eenzelfde sentiment als dat bij Thomas te bespeuren. De Zuiderzeecultuur dreigde door de afsluiting te verdwijnen zonder dat de overheid hier oog voor had:

Na de afsluiting zou de visserij, de voornaamste bron van bestaan, een gevoelige klap te incasseren krijgen. Niet alleen de vissersvloot zou gedoemd zijn te verdwijnen, maar ook nevenbedrijven […] Daarom werd in 1925 de Zuiderzeewet ingesteld, die schadeloosstelling van deze gedupeerde bevolkingsgroepen regelde. […] De overheid had echter in het geheel geen aandacht voor de verdwijnende cultuurgoederen. Allerlei zaken, die het aanzien en de bedrijvigheid in de vissersplaatsen zo lang hadden gekenmerkt, waaronder schepen, werkplaatsen, gereedschappen en klederdrachten werden niet langer gebruikt en dreigden te verdwijnen. (Walberg 1983: 4-5)

De waardering voor de Zuiderzeecultuur gold vanzelfsprekend niet alleen landelijk. Op lokaal niveau zijn er in de tweede helft van de vorige eeuw in Volendam diverse stichtingen en verenigingen opgericht om het Volendamse materiële en immateriële verleden te conserveren en behouden. In 1955 werd Stichting Klederdrachten Volendam opgericht. De stichting was een initiatief van de gemeente, de VVV en de Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer (ANVV). De uitvoerende taak lag in handen van inwoners van Edam-Volendam en had tot doel het maken en dragen van de Volendammer klederdracht te stimuleren en zo lang mogelijk in stand te houden. (5)

Een Volendammer vrouw met kind op de dijk. Het onafscheidelijke breiwerk ontbreekt niet. Datum onbekend. Collectie Lau Sombroek

In 1967 zag Vereniging Oud Volendam het licht. Het doel van de vereniging was en is het karakteristieke van Volendam voor het nageslacht te bewaren. Als belangrijkste doelstelling stond in de statuten geformuleerd dat er tot een Volendams Museum gekomen moest worden. Het museum werd in 1977 tijdelijk in het voormalige zusterklooster gerealiseerd. In 1991 opende het museum permanent de deuren in het oude Wit-Gele Kruisgebouw aan de Zeestraat. Het museum toont het werk en leven van de Volendammer in eind negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Het museum heeft diverse opstellingen, een aparte visserijzaal en toont de wereldberoemde klederdrachten. (6) Twee stichtingen bekommeren zich tegenwoordig om het varend cultureel erfgoed van Volendam. Stichting d’Garnkwak is in 1993 opgericht met het doel de Volendammer kwak VD172 te restaureren, beheren en behouden. Stichting Pieter Bell is in 2001 opgericht met als doel de restauratie, beheer, behoud en exploitatie van de Volendammer kwak VD84. De twee stichtingen zijn in 2003 gaan samenwerken in Stichting Zuyderzee Cultuur Volendam. Deze overkoepelende stichting is opgericht om het Houtscheepswerf De Krommer aan het Slobbenland te realiseren. Op de werf worden de schepen onderhouden en wordt informatie gegeven over de historische aspecten van de scheepsbouw, scheepsrestauratie en visserij. (7)

De lokale conservering van erfgoed leidt ook tot waardering van buitenaf. Jan van der Dussen (1995) legt een verband tussen de wil het verleden te bewaren, de modernisering en het toerisme.

Hoewel het verleden de neiging heeft alsmaar sneller te verdwijnen, is daar wel in zoverre wat aan te doen dat althans een poging kan worden ondernomen om dat verleden op een of andere wijze vast te houden. Welnu, dat is inderdaad het geval en in dit verband is er sprake van een complex van verschijnselen, die wel met het begrip ‘musealisering van onze cultuur’ wordt aangeduid. Het gaat hierbij om een reactie op – of, zo u wil, compensatie voor – het zich versnellende moderniseringsproces, waardoor onze samenleving zozeer wordt gekenmerkt. De ontwikkelingen die hiermee verband houden reiken overigens verder dan die van musea. […] De musealisering van cultuur kan ook in zoverre in ruime zin worden opgevat dat hieronder tevens aandacht voor oude tradities en gebruiken, folklore, de reconstructie van oude gebouwen of zelfs hele stadswijken (zoals in het geval van Warschau) worden gerekend. Het is een kenmerk van de moderne maatschappij dat de toeristenindustrie inspeelt op dergelijke belangstelling voor en ‘vasthouden’ van het verleden.(Van der Dussen 1996: 20-25)
 
De verbeelding van erfgoed
Een belangrijk mechanisme bij de waardering van cultureel erfgoed is de verbeelding van dit erfgoed. De meeste toeristen bezoeken Volendam omdat zij een typisch en traditioneel Hollands vissersdorp willen zien. Dit erfgoed kunnen zij consumeren omdat, zoals Asworth (2005) stelt, erfgoed zelf in feite ook een verbeelding is.

Heritage does relate to the time squence past-present-future but not in that linear order of causality. Only the present can actually be experienced: both past and the future are imagined constructed ideas. The present is the active time period which selectively receives from an imagened past and bequeaths to a selective imagened future. It follows that the objective of heritage is the contemporary consumption of the commodofied past. The purpose of contemporary heritage creation is contemporary use. The past is transformed into a present consumable product by commodification. (Asworth 2005: 193)

Erfgoed is, met andere woorden, een constructie van het verleden voor hedendaags gebruik. De beeldvorming van dit erfgoed is daarbij van wezenlijk belang. De aantrekkingskracht van cultureel erfgoed voor de toerist wordt gevormd door de verbeelding die de bezoeker ervan heeft. De kunstzinnige interesse in Volendam, als traditioneel en pittoresk vissersplaatsje heeft het dorp wereldwijd op de kaart gezet. De romantiek van de Volendammer klederdracht, het harde schippersleven en de armoedige omstandigheden zijn tot uit den treuren uitgebeeld en tot erfgoed verworden.

Muziek is altijd een belangrijk thema geweest bij de representatie van de Volendammer volkscultuur. De foto’s werden vaak als ansichtkaarten op de markt gebracht, 1934. Collectie Volendams Museum

Ad de Jong stelt dat het platteland in de laatste decennia van de negentiende en de eerste van de twintigste eeuw in toenemende mate de functie van bezienswaardigheid kreeg. Vooral de restanten van volkscultuur, met voorop de nog ‘levende’ klederdrachten, werden als een belangrijk teken van authenticiteit ervaren (De Jong 2001: 165). De Jong meent dat vooral de picturale verbeelding van het volksleven grote invloed uitoefende op toeristen. Het beeld van een traditioneel en schilderachtig ‘typisch’ Nederland kon zich door de reproduceerbaarheid en nieuwe transportmiddelen snel verspreiden. ‘Transportmiddelen als de stoomboot en de stoomtrein maakten het nu ook mogelijk voorstellingen die men afgedrukt zag in de verschillende geïllustreerde bladen zelf te gaan bekijken’ (De Jong 2001: 180). Volgens Gerard Rooijakkers ging het opkomende toerisme in de eerste decennia van de twintigste eeuw gepaard met een grote belangstelling voor folklore. ‘Met de introductie van fiets, brommer en auto lag het exotische onder handbereik’ (Rooijakkers 2000: 206). Anette Stott signaleert dat de grotere mobiliteit aan het eind van de negentiende eeuw de verspreiding van ‘het beeld’ vergrootte en dat dit heeft bijgedragen aan de toeristische groei: ‘Inreased travel to Holland supported the growing American art market for Dutch images, and the spread of Dutch images in American art and advertising stimulated the tourist trade, forming a mutually beneficial cycle’ (Stott 1998: 120).

Volgens John Urry (2002) zoekt de toerist voornamelijk het stereotype beeld dat hij van een plek heeft. Hij spreekt van de ‘tourist gaze’ die niet passief is, maar de werkelijkheid stuurt. Het is de blik van de toerist die iets tot een bezienswaardigheid maakt. ‘The gaze is constructed through signs, and tourism involves the collection of signs’ (Urry 2002: 3). Een haven zonder boot is geen haven en wanneer de toerist een kussend paartje in Parijs ziet, ervaart hij het tijdloos romantische Parijs (Urry 2002: 3). De toerist waardeert volgens Urry niet zozeer de ervaren werkelijkheid, maar de representatie ervan op ansichtkaarten, in toeristengidsen, op televisie en op internet. ‘And even when the object fails to live up to its representation it is the latter which will stay in people’s minds, as what they have really “seen”’ (Urry 2002: 78). De toerist is daarbij op zoek naar het ongewone, niet alledaagse.

Tourist gaze is directed to features of landscape and townscape wich separate them off from everyday experience. Such aspect are viewed because they are taken to be in some sense out of the ordinary. The viewing of such tourist sights often involves different forms of social patterning, with much greater sensitivity to visual elements of landscape than normally found in everydaylife. (Urry 2002: 3)

Dean MacCannell (1999) laat zich in gelijksoortige woorden uit, maar legt meer nadruk op de hang van de toerist naar het authentieke.

The progress of modernity (‘modernization’) depends on its very sense of instability and inauthenticity. For moderns, reality and authenticity are thought to be elsewhere: in other historic periods and other cultures, in purer, simpler lifestyles.’ (MacCannell 1999: 3).

Zowel het ongewone als authentieke lijkt de toerist in Volendam goed te kunnen vinden. In alle soorten publicaties werd en wordt Volendam als een uniek en authentiek dorp gepresenteerd. In een bundel met oude ansichtkaarten stelt Dick Brinkkemper bijvoorbeeld: ‘Het ging om de Volendammers zelf met hun gewoonten en klederdracht, met hun eigenaardigheden, hun anders-dan-anders-zijn. Blijmoedige en gastvrije mensen in een typisch Hollands vissersdorp (Brinkkemper 1994: 2). Jan Spaander gaat in zijn beschrijving van Volendam zo ver dat hij de inwoners van het dorp een exotische volksstam noemt, omgeven door starre boeren, waarmee ze in kleding, taal, aard, wezen en wijze van uiting niets gemeen hebben (Spaander 1948: 7). Ook vanuit gemeentelijke hoek kreeg de toerist in 1925 al een Volendam voorgeschoteld dat volledig aan zijn verwachtingen voldeed: ‘Edam´s charming neighbour Volendam is principally occupied with fishing. This picture-book little village is situated a few miles away, within walking distance, and well rewards the traveler who is trying to match the reality to his imagination’ (Kolfschoten 1925: 13).

De dijk, de haven, de schepen en vissers in dracht op een ansichtkaart: Volendam in een notendop anno 1908. Collectie Lau Sombroek

De verbeelding van Volendam werd uitermate versterkt door de ansichtkaarten die de wereld rondgingen. De mensen in het buitenland leerden Volendam kennen als authentiek vissersdorpje met prachtige botters, smalle straatjes, oude vissers met karakteristieke koppen, lieftallige kinderen en mooie meisjes.
 
 Paradoxaal genoeg waren de kaarten zelf vaak niet authentiek. De Jong stelt vast dat er aan het eind negentiende en begin twintigste eeuw een traditie ontstond van de productie van series nationale en lokale ansichtkaarten, waarbij de bevolking die werd afgebeeld lang niet altijd plaatselijk was. Vaak ging het om betaalde modellen in gehuurde kostuums (De Jong 2001: 187). Bas Sleeuwenhoek (2006) vertelt een anekdote over Klössie, een dorpsfiguur dat rond 1900 in Volendam woonde. Klössie was een man die niet veel werkte en vaak wat rond de haven scharrelde waar hij af en toe wat bijverdiende door te poseren. (8) Hij werd vaak door de kinderen gepest en als dorpsgek versleten. Zijn wraak was echter zoet:

Dankzij de fotografen en de prentbriefkaart reisde hij voor een paar centen de wereld over. Hij lag jarenlang in het donker van een lade naast Marilyn Monroe, de Big Ben of de Niagara Waterfalls. Hij werd de kop en de kleding van de Zuiderzeevisser, de man waar de mensen hun verhaal bij bedachten. Hij werd alles wat nooit was geweest. (Sleeuwenhoek 2006: 154)

Kössie in volle glorie. Datum onbekend. Collectie Lau Sombroek

 
Het beeld dat rond de vorige eeuwwisseling van Volendam, als oud vissersplaatsje aan de dijk, is geschapen, bestaat tot op heden en wordt als nooit tevoren geëxploiteerd. Op de voorkant van de plaatselijke VVV-folder prijkt een illustratie van een vissersboot kompleet opgetuigd met drogende netten. (9) Een inzetje toont een smal steegje waarin een Volendammer gezin thuiskomt. Vader, moeder en drie kinderen zijn allen in kostuum, terwijl een buurvrouw in dracht de straat veegt en verderop twee dames in kostuum wat staan te kletsen. Binnen in de folder staan vergelijkbare plaatjes waarin vooral de haven en de klederdracht breed worden uitgemeten. De tekst spreekt boekdelen: ‘De jeugd loopt liever in eigen kleding rond, maar op de hoogtijdagen en op de Volendammerdijk loopt er nog een groot gedeelte van de bevolking in het kostuum’. De toerist moet het weten: als je een beetje je best doet, kun je nog ‘echte’ Volendammers zien rondlopen. Ook de ondernemers laten zich niet onbetuigd. Voor aankomst in het dorp wordt de bezoeker naar de twee kaasboerderijen gelokt met grote afbeeldingen van Volendammers in klederdracht en het nieuwe recreatieoord Marinapark Volendam wordt geprezen als een dijk van een belegging. Op de dijk zelf zijn de souvenirwinkels bekleed met Volendammer symbolen niet te tellen. In meerdere horecagelegenheden wordt de gast in Volendammer kostuum bediend en de veelgeroemde schilderijencollectie van Spaander prijkt nog steeds aan de muren van de herberg. De bezoeker waant zich in vervlogen tijden. Menig café-eigenaar volgt deze traditie en verfraait het interieur met oude foto’s en schilderijen en reproducties van Volendammer taferelen. De fotozaken schreeuwen het visueel uit: hier zijn foto’s te laten maken in echt Volendammer dracht. De toeristen laten zich vereeuwigen in kostuum en de foto’s gaan als trofee mee naar het thuisland.

Hedendaags Volendam, 2007. Toeristen vereeuwigen zich met ‘ootje’ (oma). Foto: Wietse Schmidt

Erfgoed en toerisme
Cultureel erfgoed is meer dan een toeristisch product. Het vindt zijn oorsprong bij de plaatselijke bevolking en is datgene wat een groep uniek maakt en onderscheidt van anderen. Aan het cultureel erfgoed ontleent een groep haar identiteit. Zoals David Lowenthal zegt:

For the most part we value what we inherit as uniquely our own, different from and preferable to anyone else’s. Heritage is not any old past, let alone what objective history tells us what was the past; it is the past we glory in or agonize over, the past through whose lens we construct our present identity, the past that defines us to ourselves and presents us to others. (Lowenthal 2005: 29).

Erfgoed is wie wij zijn en bestaat uit objecten en gedachten die in feite onvervreembaar zijn. Erfgoed is eigendom van de groep en genereert de eigen identiteit. Op het moment dat het door anderen wordt geannexeerd, kan het zijn waarde verliezen als generator voor die identiteit. Hierdoor ontstaat er een spanningsveld. Rob van der Laarse merkt hierover op:

Erfgoed, toerisme en identiteit staan in een even spanningsvolle als onlosmakelijke samenhang. Op het moment dat iets toeristisch wordt beschouwd ontstaat een onomkeerbaar proces van dynastieke, nationale en universele toe-eigening. Een cultureel centrum eigent zich de periferie toe. En de periferie begint de waarden van het centrum te onderkennen. Dingen waaraan voordien geen waarde werd toegekend worden nationale iconen door verlies of bedreiging. Het conflict tussen de periferie en het centrum draait om deze identiteitspolitiek. (Van der Laarse 2005: 17)

Cultuurhistoricus Pim den Boer (2005) stelt dat cultureel erfgoed wordt beschouwd als deel van het nationale geheugen en verbonden is geraakt met identiteitspolitiek, economische exploitatie en cultureel toerisme. Juist het culturele massatoerisme en de economische globalisering hebben tot gevolg dat het eigene van het erfgoed volkomen onteigend kan worden. Hij stelt dat er vele voorbeelden zijn van cultureel erfgoed dat door economische overexploitatie wordt gevandaliseerd. ‘Kwetsbaar cultureel erfgoed is dan deel gaan uitmaken van verplichte “sightseeing” van het massatoerisme’ (Den Boer 2005: 54-55).

Gerard Rooijakkers wijst er in een verhandeling over de paasvuren echter op dat de aandacht van toeristen en media juist ook een stimulans kunnen vormen om het eigen erfgoed te bewaren (Rooijakkers 2000: 208). Stichting Zuyderzee Cultuur Volendam gebruikt het toerisme dan ook om het belang van haar stichting en de conservering van het cultureel erfgoed te onderstrepen. De stichting stelt op haar website dat het cultureel-historisch belang veelal hand in hand gaat met het belang dat Volendam heeft bij het bezoek van toeristen. ‘In de hectiek van alledag lijkt de hedendaagse toerist een plek te zoeken waar cultuur en historie op authentieke wijze het aanbod vormen.’ (10)

Vanuit cultureel antropologische hoek neemt in de tweede helft van de twintigste eeuw de aandacht voor de bestudering van toerisme toe. Sommige auteurs noemen de invloeden van toerisme op lokale cultuur negatief (11), anderen menen dat toerisme niet altijd schadelijk hoeft te zijn (12) of stellen zelfs dat er altijd invloeden zijn van buitenaf en dat toerisme niet meer is dan een onderdeel daarvan (13). John Urry (2002) en vooral Dean MacCannell (1999) bezien het toerisme vanuit een moderniseringsproces. Vooral in westerse landen is het toerisme hier niet los van te zien. Volgens MacCannell raakt de moderne westerling door de modernisering onthecht van zijn normen en waarden en zoekt hij deze in de authenticiteit van een andere cultuur met een ‘eenvoudiger’ levensstijl (1999: 3). Uit bijna alle werken komt naar voren dat de plaatselijke bevolking niet een passief slachtoffer is, maar wel degelijk strategieën ontwikkelt om met het toerisme om te gaan. In Volendam is dit niet anders.
 
Volendam en toerisme
In Volendam is de bevolking relatief vroeg met het toerisme in aanraking gekomen. De schilders in de negentiende eeuw verbleven vaak langere perioden in het dorp. Aangetrokken door het pittoreske beeld van het oude vissersplaatsje, traden de toeristen al snel in hun voetsporen. Anette Stott (1998) stelt dat hoteleigenaar Leendert Spaander al snel de waarde van zijn gasten doorhad en hier ook duidelijk naar handelde. Toen de jonge Volendammers de klederdracht niet meer wilden dragen, de gewoontes van hun ouders niet overnamen en naar de grote steden vertrokken, werd het ouderwetse beeld, waarvan de kunstenaars afhankelijk waren, steeds moeilijker te vinden. Spaander verbouwde daarom een kamer in zijn hotel om een ‘oud-Volendam setting’ te creëren voor de genreschilders. ‘While the resulting paintings looked the same as earlier pictures, they were actually staged by Volendamers posing for the stereotypes earlier artist had established’ (Stott 1998: 49-50). Hier zien we het eerste voorbeeld in Volendam van wat MacCannell omschrijft als ‘staged authenticity’ (1999: 91-107). MacCannell maakt in navolging van Goffman bij zijn beschrijving van het toerisme onderscheid tussen front en back regions. De front is de ontmoetingsplaats tussen gastheer en toerist en de back is doorgaans voor toeristen gesloten. De back wordt hierdoor gemystificeerd en de toerist denkt daar het ware leven te kunnen vinden. De front wordt gezien als show en de back is intiem en echt. De wil om één te worden met de plaatselijke bevolking en daarmee de wil om de back region binnen te dringen is volgens MacCannell inherent aan de structuur van het toerisme. Omdat het natuurlijk niet wenselijk is om toeristen in de persoonlijke levenssfeer binnen te laten, ontwikkelen plaatselijke toeristische entrepreneurs kunstmatige back regions (MacCannell 1999: 91-107).

Volgens MacCannell geldt bovenstaande ontwikkeling ook sterk voor de interesse in het werk van een ander. Toen de industriële maatschappij transformeerde naar een moderne samenleving is tegelijkertijd het werk getransformeerd in een object van toeristische interesse. ‘In every corner of the world, labor and production are being presented to sightseers in guided tours of factories and in museums of science and industry’ (MacCannell 1999: 6). In Volendam zijn dergelijke ontwikkelingen ook waar te nemen. Het dorp kent twee grote kaasboerderijen, de ‘Alida Hoeve’ en de ‘Simonehoeve’, waar de toerist door personeel in klederdracht wordt ontvangen en uitleg krijgt over het ambachtelijk kaasmaken. Het in 2003 geopende Smit-Bokkum complex aan de Slobbenhaven toont de toerist ‘een tipje van de sluier omtrent het al vijf generaties lang bewaarde geheime rookprocedé’. (14) De toerist ziet graag de oude ambachten, maar ziet deze echter via een kunstmatige back region bij een modern multifunctioneel paviljoen (dat zich wel kan beroepen op honderdvijftig jaar geschiedenis). ‘It is always possible that what is taken to be entry into a back region is really entry into a front region that has been totally set up in advance for touristic visitation’ (MacCannell 1999: 101).

De zoektocht die MacCannell beschrijft van de toerist van front naar back region heeft te maken met de hang naar authentieke ervaringen. De toerist wil als het ware deelnemer zijn van de plaatselijke cultuur. Volgens Anette Stott hebben de reisverhalen van rond 1900 over Volendam zo’n interesse in klompen en klederdrachten gewekt, dat het niet meer genoeg was om de plaatselijke bevolking in klederdracht te zien. De bezoekers wilden de kleding en het schoeisel zelf hebben en meenemen om het aan hun vrienden in het thuisland te tonen. De eerste bezoekers kochten letterlijk de kleding die Volendammers op dat moment aan hadden. ‘The purchase of these items was part of the ritual of experiencing a foreign culture’ (Stott 1998: 147-148).

Amsterdamse toeristen steken zich in 1955 in Volendammer klederdracht. privé-collectie van der Vegt

De (materiële) cultuur van de Volendammer was tot handelswaar geworden en al snel werd er door ondernemende Volendammers ingespeeld op de behoefte van de toeristen. Een bakker bemerkte in 1927 bijvoorbeeld dat hij een betere boterham kon verdienen met het maken van kostuumfoto’s. De bakkerij werd omgebouwd tot fotostudio waar de toeristen zich in Volendammer pak voor eeuwig konden laten vastleggen. De zaak bestaat nog steeds en de toerist heeft voor zijn portret de keuze uit meerdere soorten achtergronden: een Volendamse schouw, de Volendamse Haven of een oud Volendams huisje. (15) Menig woonhuis aan de dijk is omgebouwd tot souvenirwinkel of horecagelegenheid. Aan de gevels hangen opvallende uithangborden met wervende teksten. De nadruk ligt op traditie en authenticiteit. De visboer heeft ambachtelijk gerookte paling, in het restaurant wordt de vis vers uit het water op het bord geserveerd en bij de verschillende fotozaken op de dijk is het mogelijk in traditionele dracht gehuld te worden voor een kiekje.
 
Hier is duidelijk sprake van de toe-eigening van het cultureel erfgoed van de Volendammer. Maar daarmee is de Volendammer nog niet beroofd van zijn cultuur. Hoewel natuurlijk niet iedereen het toerisme in alle vormen zal waarderen, vervult de grote interesse vanuit de gehele wereld voor dit kleine oude vissersdorp de Volendammers wel met trots. (16) Jeremy Boissevain merkt over het effect van toerisme op:

One of the most striking characteristics of tourism is the way it promotes self-awareness, pride, self-confidence and solidarity among those being visited. This is especially pronounced if the host community is remote or in other ways peripheral, as are so many tourist destinations. […] This self-awareness is brought about by the regular presence of outsiders, which automatically creates categories of ‘we’ and ‘they’, insiders and outsiders, hosts and guests. (Boissevain 1996: 6)

De toeristische aandacht versterkt volgens Boissevain het gemeenschapsgevoel door het onderscheid dat er met de buitenstaander wordt gemaakt. Volendam heeft altijd bekend gestaan als hechte gemeenschap en heeft een eigen dialect. (17) Het dorp heeft opvallend veel verenigingen en een rijk cultureel leven. (18) De Volendammer kermis, die al door de schilders in de negentiende eeuw op het doek werd vastgelegd, is nog steeds befaamd in omstreken en betekent voor veel Volendammers het feest van het jaar. In ‘het praathuis’ op de dijk bespreken senioren de laatste nieuwtjes en dagelijkse beslommeringen, zoals meer dan een eeuw eerder de vissers dat ook op de dijk deden. (19)
 
De verbeelding van Volendam
De Volendammers verklaren veel van dit culturele leven vanuit de visserij. De naam palingsound verwijst naar de grote muzikaliteit in het dorp, die door de Volendammer Jan Kes gerelateerd wordt aan de visserij. Hij haalt onderzoek aan, waaruit blijkt dat het zingen is ontstaan op het water, waarover het geluid ver genoeg draagt als men maar genoeg volume gebruikt. ‘Het woord zingen betekent overigens “stem” en zou zelfs verwant zijn aan het woord zee. De natuurlijke omgeving heeft dus mogelijk een gunstige invloed op het stemgebruik gehad’ (Kes 2004: 12). Ook de danstraditie die de Volendammers kennen, verbindt hij aan de zee. ‘Daarnaast raakten zeevarenden in de loop der tijd wellicht goed tot de dans toegerust door hun vertrouwdheid met het steeds wisselende bewegingsritme der golven’ (Kes 2004: 12). In de Telegraaf van 10 februari 2007 legt een Volendammer, in een paginagroot artikel over de befaamde schoonmaakwoede van de Volendammer, een verband tussen de voorliefde voor schrobben en de visserij. ‘Met vis moet je schoon werken, anders wordt je ziek. En wie haar moeder altijd heeft zien boenen, gaat het zelf ook doen.’

Het dorp Volendam is vele feesten en tradities rijk die teruggrijpen op de visserij. Vanaf de Havenfeesten uit 1983 vindt bijvoorbeeld jaarlijks het ‘zoodje eten’ plaats voor de oudere bewoners van Volendam. (20)

Thuis ‘Zoodje eten’ in 1970. Vlnr. Kees ‘Poes’ Veerman (van de Cats), Wim ‘Ballap’ Kwakman, Wim Keizer en Jaap ‘De Koe’ Bond. Collectie Volendams Museum

 
Vrijwilligers villen honderden ponden aal, die door de plaatselijke horeca in de keukens van hotel Spaander worden bereid. De ‘Kuilstrijd’ is een jaarlijks terugkerend evenement voor botterliefhebbers die elkaar in de haven van Volendam treffen om te vissen met kuilnetten. Deze wedstrijd moet er volgens de organisatoren voor zorgen dat het vissen met zeilschepen en de daarvoor benodigde kennis niet helemaal in de vergetelheid raken. De vistechniek met kuilnetten is tegenwoordig verboden en de vissers krijgen hiervoor speciaal ontheffing van de overheid. (21) Jaarlijks wordt ook de Pieperrace bij Volendam gehouden. Deze zeilwedstrijd houdt de herinnering in ere hoe de Volendammer Kwakken tussen 1943 en 1945 werden gebruikt om aardappelen over te zeilen vanuit Friesland. (22) Tijdens de Volendammer dag (in 2007 een weekend) staat het dorp in het teken van haar historische, culturele en muzikale geschiedenis. Een deel van de bevolking loopt dan in klederdracht en er zijn optredens, aalrookwedstrijden en men kan zeilen met de garnkwakken (garnalenbotters). De dag begint traditiegetrouw met een hoogmis in de St. Vincentiuskerk onder leiding van het Volendams Opera Koor en het Vocaal Ensemble. Op de braderie worden netten geboet, vislijnen gemaakt, garnalen gepeld en Volendammer kleding gemaakt. De dag wordt druk bezocht door toeristen, maar blijft een dag van de Volendammers. Met de festiviteiten tonen de Volendammers wie zij zijn en kunnen zij hun eigen identiteit markeren. (23)

Thomas’ angst dat er met het verdwijnen van de visserij een einde zou komen aan de Volendammer cultuur blijkt ongegrond. Hij is hiermee voorbij gegaan aan de innerlijke kracht van een gemeenschap en het proces van cultuurvorming. Volendam is een gemeenschap die groeit en zich ontwikkelt in de moderne maatschappij en op haar eigen manier omgaat met het heden en verleden. Volendam is een actief dorp met veel feesten en tradities, waarvan meerdere naar de visserij refereren. Waar vroeger de visserij de grootste bron van inkomen was, daar zijn nu andere inkomstenbronnen voor in de plaats gekomen. Het toerisme heeft daar een belangrijk aandeel in. Toerisme, cultureel erfgoed en identiteit hangen nauw samen. De toeristische aandacht voor het culturele erfgoed, waaraan de Volendammer zich identificeert, heeft de beeldvorming van het dorp als oud vissersplaatsje versterkt. De middenstand en horeca maken dankbaar gebruik van deze toeristische verbeelding van Volendam. De visserij is misschien nagenoeg verdwenen, maar met de wereldwijde interesse voor het Volendams cultureel erfgoed is het beeld van een oud vissersplaatsje blijven bestaan.

De Volendammer dijk op een mooie winterse dag, 2007. Foto: Wietse Schmidt

 

Noten
1. Zie voor korte behandeling van het boek het boek La Hollande Pittoresque, Voyage aux Villes Mortes du Zuiderzee onder andere De Jong 2001, Stott 1998 en Brinkkemper 2006. terug…
2. Volendam had wel degelijk verbindingen met de omliggende gebieden. Zie onder andere Brinkkemper 2006: 7 en De Jong 2001: 180-181. Een informant ergerde zich zichtbaar aan het beeld van Volendam als onbereikbaar en ‘achterlijk’ gebied. Hij wees onder andere op de bootverbindingen die er vanuit Amsterdam waren. Op de website www.volendams/museum.com staat onder het kopje nieuws dat in het museumjaarboek 2004 wordt ´bewezen en aangetoond dat Volendam van land- en zeezijde goed bereikbaar was en beslist geen geïsoleerd dorp zoals sommige zich noemende historici nog steeds beweren en zelfs in officiële rapporten abusievelijk is vastgelegd’. De website noemt onder andere het feit dat al in 1876 de eerste toeristische stoombootdiensten naar Monnickendam, Marken en Volendam werden geopend. terug…
3. Zie onder andere de brochure ‘Expositie. De drie schoonzoons van Leendert Spaander’ (een uitgave van Hotel Spaander) en Brinkkemper 2006: 7. terug…
4. Zie voor een korte historie van de plannen onder andere Walberg 1983: 4. terug…
5. Informatie uit Volendammer Klederdracht (Brinkkemper 2005) en van een bestuurslid Stichting Klederdrachten Volendam. Het bestuurslid wijst erop dat de aandacht verschoven is naar voornamelijk alleen het maken van de dracht en het overbrengen van de noodzakelijke kennis daarvan. terug…
6. Informatie verkregen van een bestuurslid van de Vereniging Oud Volendam en van de website www.volendams-museum.com. terug…
7. Informatie van www.zuyderzeecultuurvolendam.nl. De hoofddoelstelling van de stichting vormt het initiëren, faciliteren en bevorderen van alle activiteiten en ambachten, die leiden tot de verdere ontwikkeling en ontplooiing van de Zuiderzeecultuur in de meest ruime zin van het woord. terug…
8. Bij een gesprek met een informant, die mij een verzameling ansichtkaarten toonde, passeerde ook een foto van Klössie. Zij herkende hem direct en wist te melden dat hij ook vaak geschilderd is. terug…
9. Toeristenfolder, in 2007 verkrijgbaar bij de plaatselijke VVV. terug…
10. Website www.zuyderzeecultuurvolendam.nl. terug…
11. Zie onder andere Greenwood 1977, Rossel 1988. terug…
12. Zie onder andere Smith 1977. terug…
13. Zie onder andere Boissevain 1978, De Kadt 1979 en Nash 1996. terug…
14. Website www.smitbokkum.nl. terug…
15. Informatie van website www.fotoinvolendamkostuum.nl. De bakker was trouwens niet de eerste ondernemer in Volendam die zich op het toerisme toelegde. Voor 1900 had Spaander een hotel en de trekschuiteigenaren Slot en Nierop maakten dankbaar gebruik van toerisme. In 1904 begon L.J. Karens een foto-atelier en in 1910 startten Simons en Többen een souvenirwinkel (Kes 2004: 50). terug…
16. Uit gesprekken met Volendammers bleek telkens dat zij oprecht trots zijn op hun dorp. Het toerisme wordt meestal voor lief genomen en hoort er gewoon bij. Zoals een informant zei: ‘Het toerisme is er altijd geweest, we weten niet beter.’ terug… 
17. In het Volendams dialect betekent ‘jas’ vreemdeling. Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen de Volendammer, die vroeger in dracht liep en de mensen van buiten, die in confectiekleding liepen en jassen droegen. Piet Koning (2002: 252-253) vermeldt dat professor Ringeling, die de nota ‘Het derde klaphek voorbij’ schreef naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand in 2001, stelt dat Volendam een onaangename vorm van vreemdelingenhaat zou kennen. Koning bestempelt Ringeling als jas, die het geijkte patroon van de jassen volgt. Weliswaar vaak met goede bedoelingen, slaan de jassen volgens hem de plank flink mis: zij denken beter dan de Volendammer zelf te weten wat goed voor hen is. terug…
18. Veel van deze verenigingen dragen bij optredens en voorstellingen de Volendammer dracht (het Volendams Operakoor, de Zangertjes van Volendam, het Operakoor ‘Bel Canto’, de Volendammer dansgroep, het Volendams Vocaal Ensemble, het fanfarekorps en de Showgroep Volendammer Klederdracht). terug…
19. In het Noordhollands Dagblad van dinsdag 23 januari stond een artikel over een andere ‘hangplek’ van senioren onder een luifel op de dijk. Er zijn dus minimaal twee pekken waar de ouderen bij elkaar komen om de laatste nieuwtjes uit te wisselen. terug…
20. Het ‘zoodje eten’ is een typisch Volendamse manier waarop vroeger en ook nu nog thuis een maaltijd wordt opgediend. De aal (of andere vis) wordt op de aardappelen meegekookt en op een gatenpetiel opgediend met butter en eek. De gatenpetiel is een aardewerk schotel met gaatjes en butter en eek is een soort jus van boter en azijn. terug…
21. Website www.garnkwak.nl terug…
22. Informatie van www.pieperrace.nl. terug…
23. Zie Rooijakkers 2000: 173-230 hoe feest en ritueel samengaan met commercie en toerisme. terug…
 
Literatuur
Asworth 2005 – G.J. Asworth, ‘Heritage and the Consumpioen of Places’, in: Rob van Laarse (red.), Bezeten van Vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Amsterdam 2005
Bas Sleeuwenhoek, Het Schrale Eind. Een reis langs de bedwongen Zuiderzee. Schiedam 2006
Boissevain 1978 – Jeremy Boissevain, Tourism and the European Periphery. The Mediteranean Cas’. Paper 1978
Boissevain 1996 – Jeremy Boissevain, ‘Introduction’, in: Jeremy Boissevain (red.), Coping with Tourists. European Reactions to Mass Toursim. Oxford 1996
Brinkkemper 1994 – Dick Brinkkemper, Volendam in oude ansichten. Zaltbommel 1994
Brinkkemper 2005 – Dick Brinkkemper, Aaf Steur- Sombroek en Neel Keizer-Mol, Volendammer Klederdracht. Edam 2005
Brinkkemper 2006 – Dick Brinkkemper, Peter Kersloot en Kees Sier, Volendam. Schildersdorp 1880-1940. Zwolle 2006
De Jong 2001 – Ad de Jong, De Dirigenten van de Herinnering. Musealisering en Nationalisering van de Volkscultuur in Nederland 1815-1940. Nijmegen 2001
De Kadt 1979 – Emanuel de Kadt, Tourism: passport to development? Perspectives on the social and cultural effects of tourism in developing countries. New York 1979
Den Boer 2005 – Pim den Boer, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, in: Rob van Laarse (red.), Bezeten van Vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Amsterdam 2005
Greenwood 1977 – Davyd J. Greenwood, ‘Culturee by the pound. An anthropological perspective on tourism as cultural commoditiziation’, in: Valene L. Smith, Host and Guests. The antropology of tourism. Philadelphia 1977
Kes 2004 – Jan Kes, Op het ritme der golven. Een muzikale reis door Volendam’s verleden. Alkmaar 2004
Kolfschoten 1925 – C.P.M. Kolfschoten, Edam and its fisherneighbor Volendam. Amsterdam 1925
Kolfschoten 1933 – C.P.M. Kolfschoten, Edam en Volendam. Edam 1933
Koning 2002 – Piet en Evert Koning, Waarheid en Roddel. Volendam, dorp vol luide engelen. Edam 2002
Lowenthal 2005 – David Lowenthal, ‘Heritage and history. Rivals and partners in Europe’, in: Rob van Laarse (red.), Bezeten van Vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Amsterdam 2005
MacCannel 1999 – Dean MacCannel, The Tourist. A New Theory of the Leisure Class. Berkely and Los Angeles 1999
Nash 1996 – Dennison Nash, Anthropology of tourism. Oxford 1996
Rooijkakkers 2000 – Gerard Rooijakkers, ‘Vieren en markeren. Feest en ritueel’, in: Ton Dekker, Herman Roodenburg en Gerard Rooijakkers (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse Etnologie. Nijmegen 2000
Rossel 1988 – Pierre Rossel, Tourism. Manufacturing the exotic. Kopenhagen 1988
Smith 1977 – Valene l. Smith, ‘Tourism and leisure. A theoretical overview, in: Valene L. Smith, Host and Guests. The antropology of tourism. Philadelphia 1977
Spaander 1948 – Jan Spaander, Stille Krachten. Het mysterie van Volendam. Amersfoort 1948
Stott 1998 – Annette Stott, The Unknown Dutch Period in American Art & Culture. New York 1998
Thomas 1938 – Fred Thomas, Een dorp wordt prijsgegeven!. Amsterdam 1938
Urry 2002 – John Urry, The Tourist Gaze. Londen 2002
Van der Dussen 1995 – Jan van der Dussen, De Musealisering van onze cultuur. De tijd in perspectief. Venlo 1995
Van der Laarse 2005 – Rob van der Laarse, ‘Erfgoed en de constructie van vroeger’, in: Rob van Laarse (red.), Bezeten van Vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Amsterdam 2005
Walberg 1983 – Ferry Walberg, Herbouwd verleden. Ontstaan van het Buitenmuseum 1942-1983. Enkhuizen 1983
(Gepubliceerd in Getemd maar Rusteloos; De Zuiderzee verbeeld – een multidisciplinair onderzoek, 2008)